Teksten en Poëzie
Avonturen van een ober #1
De zaak loopt al leeg. Eindelijk kan ik praatjes gaan maken, want dat vind ik eigenlijk het leukst om te doen. Wat helpt is dat er vandaag veel aardige mensen zitten. Gisteren was dat wel anders, toen zat er onder meer een oud stel dat zo chagrijnig was dat hun gezichten wel versteend leken in een permanente misprijzende plooi. Hun hoofden deden me denken aan de beelden op Paaseiland. Bij het uitserveren van hun eten kwam op korzelige toon en in onvervalst Gronings opeens de aap uit de mouw:
“Wie vinn ons tovveltje te klain. Wie hebbn twee weekn geleen ol reserveerd, en die minzn doar hebbn wel een grote tovvel.”
Aangezien de hele tent vol zit kan ik ze niet helpen en voel ik me een irritante jonge vent als ik ze met een oprechte glimlach alsnog een smakelijke maaltijd wens. Met geen mogelijkheid haal ik die uit hun ontevredenheidvacuüm.
Zo heeft elke dag wel zijn meest memorabele mensen, en vandaag ga ik die vinden in een tweetal waarmee ik aanvankelijk een kort gesprekje denk te voeren. Het loopt anders. Ze blijken vader en dochter te zijn, en als de vader zijn verhaal vertelt spits ik mijn oren. In 1957 emigreert hij op 15-jarige leeftijd uit Groningen naar Chicago, om daarna om de zoveel tijd terug te keren naar zijn geboortestad en familie op te zoeken.
Het is een rijzige man, met vriendelijke ogen, en de tijd heeft hem wat breekbaarder gemaakt. Ik voel een grenzenloze sympathie opkomen als ik zijn verhaal hoor en probeer me zijn situatie voor te stellen, hoe anders Groningen was toen hij het verliet en hoe het voor hem moet zijn om terug te keren. Zijn Nederlands is nog behoorlijk goed na vijftig jaar in Amerika. “Wel vind ik het jammer dat jonge mensen zoals jij geen Gronings meer spreken” zegt hij, om even te vervolgen in onvervalst Gronings.
Oneens ben ik het niet met hem. Ik vertel hem dat als mijn vader niet jong was overleden ik veel beter Gronings had gekund. Voor ik het weet flap ik eruit of hij bekend is met Ede Staal en zegt hij met een fonkeling in zijn ogen “ja! Daar heb ik cd’s van thuis!” Het mooiste liedje vind hij “Zalstoe Altied Bie Mie Blieven”. Te ver nu om terug te gaan vertel ik hem ook maar dat ik een van de zoons van Ede ben. Nog meer plezier, volgens mij kan zijn avond niet meer stuk.
Eigenlijk zou ik het liefst de hele avond portretten van al die mensen maken, ze rustig willen documenteren, de zeldzame chagrijnen incluis. Verder nog wensen?
Avonturen van een ober #2
Een typische goede avond op het werk. Zestig mensen te gast op een warme vrijdagavond in Oktober, niet slecht. Dat we met genoeg personeel zijn maakt alles een zorgeloze bedoening. De aardigste mensen zijn een drietal achterin het restaurant, in de lange gang. Éen van de groep had ik al herkend van een vorige keer dat ze er was; een dame van begin zeventig met een constant geamuseerde blik op haar gezicht.
Als ik na ze uitgegeten zijn bij hun tafel arriveer ontstaat al gauw een gesprek. Er zijn weinig mensen meer in het restaurant en nu het meeste werk is gedaan is dit de tijd voor de langere praatjes. Vooral de dame is heel nieuwsgierig naar wat ik doe en ga doen. Ik zeg haar dat ik eerder in Indonesië ben geweest en graag weer terugwil. Een twinkeling in haar ogen. “Schrijf je ook een blog? “
Het is zo’n moment dat ik weer lichtjes baal dat ik nog steeds niet mijn eigen website heb. Ontroerend hoe de dame me meerdere keren op haar allerhartelijkst goede reizen toewenst. In een flits stel ik mij voor vanuit haar ogen, een jonger mens met eindeloos plezier in zijn ogen als hij hardop droomt over wat gaat komen. Ze heeft iets moederlijks en ik voel me op afstand geknuffeld.
De avond vliegt, klaar, voldoening, tot ik me besef dat ik helemaal vergeten ben dat ik op weg naar werk mijn achterband lek heb gereden. Scenario’s schieten door mijn hoofd. De fiets laten staan waar die staat is uit den boze. Niet in het centrum van Groningen, ook niet met het dikke slot wat ik er omheen heb gedaan. Moet ik dan maar zeven euro lappen voor een dagkaart fiets met de trein naar Haren? Liever niet, zeven euro plus de ticketprijs voor vijf kilometer staat me tegen. Ga ik een ‘Sergio Padtje doen’? Éen halte zwart rijden? Dat liever ook niet. Misschien dat ik chauffeur van de bus naar Haren kan vragen of ik voor deze ene keer mijn racefiets mee in de bus mag nemen?
Juist als ik besloten heb mijn hoop te vestigen op die ene aardige buschauffeur zie ik de aardige mensen van eerder wachten voor het restaurant. Een extra optie borrelt op in mijn hoofd en na enig intens intern getouwtrek loop ik vlug op ze af. Ze zijn aan het wachten op hun tafelgenoot die even later met de auto komt aanrijden. Ik trek de stoute schoenen aan: “Hoi, het is misschien een gekke vraag maar ik heb een lekke band, en nu vroeg ik mij af of jullie misschien over Haren rijden en me kunnen meenemen?”.
Twintig minuten later zit ik met een triomfantelijk gevoel thuis. Door me een lift te geven had ons samenzijn een wonderlijk vervolg gekregen, en voelde ik mij te gast in hun leven. Niet toevallig was de dame mijn buurvrouw op de achterbank. Ze vertelde over hoe ze als verpleegster was opgeleid in Groningen en een leuke studententijd had gehad. Ik zei dat ik in Delfzijl was opgegroeid. “oh, vlakbij Ede Staal?” Ze had het niet beter kunnen schatten en vrolijke verbazing vult de auto als ik toegeef dat ik éen van de ‘zoons van’ ben. Bij ons afscheid houdt de dame even mijn arm vast en wenst ze me weer alle geluk met toekomstige reizen. Ik voel me ontroerd, kan niet stoppen met glimlachen en loop op wolkjes. Ik was even vergeten hoeveel aardige mensen er op deze planeet te gast zijn.
Avonturen van een ober #3
Alsof ik met een knal tegen de deuren binnen kom stormen op een besloten vergadering, zo word ik aangetuurd door vier vijandige ogen vanaf de tafel. Verdampt is mijn normaal zo vlotte babbel en met een plots droog geworden mond leg ik moeizaam uit wat de twee zometeen gaan eten. Zelf heb ik het gevoel dat ik een homp droog brood probeer door te slikken. In een oogwenk is een halve meter een schier onoverbrugbare afstand geworden. De onzekerheid woekert achter in mijn hoofd. Waarom word ik zo wantrouwig aangekeken? Heb ik wat verkeerds gezegd? Zijn ze allergisch voor lachen? Willen ze niet lastig gevallen worden? Of, sterker nog, zouden ze het liefst helemaal geen menselijke interactie willen ervaren? Ik begin te geloven in het laatste, want ook onderling wordt er de rest van de avond nauwelijks een woord gewisseld. MAAR WAAROM GA JE DAN IN GODESNAAM UIT ETEN??
Ober zijn is deel uitmaken van een rollenspel. Het is een continu intuitief aanvoelen van mensen, hoever je bij ze kan gaan qua humor, op wat voor tempo je uitlegt; de variaties in je aanpak zijn talrijk. Buiten die rol zie je alles wat je niet zegt. En dat is een wereld van indrukken. Mensen zijn soms griezelig confronterend in wat ze uitstralen zonder het te willen zeggen. En dan haal ik nog niet eens aan wat er wel wordt gezegd. Alsof je niet bestaat worden er onder je neus complete levensverhalen de tafel over getennist. Curieus. Is mijn rol in hun ogen tot decorstuk gereduceerd in dit theater? Een wandelende pop die alleen bewustzijn toegewezen krijgt wanneer hij instructies krijgt of geeft?
Hoe dan ook, het is een fascinerend spel. Bepaalde typen mens zie je telkens weer terug te komen. Zo kom ik telkens weer de dominante man tegen. Altijd groet hij mij als eerste als ik bij de tafel arriveer, maar vanzelfsprekend met net iets meer volume dan zijn tafelgenoten: “G O E I E N A V O N D !” toetert hij dan vol bravoure. De dominante man komt grofweg in twee smaken: mét humor en zonder humor. In deze onzekere wereld waarin we leven is éen ding zeker: hij zal het laatste woord hebben. Heeft hij geen humor dan is het raadzaam hem te laten praten en zijn punten te laten scoren. Het laatste woord zal alleen van hem zijn. Ik ben hier vooral om dat te bevestigen en de nette ober te spelen. Heeft hij wel humor dan spiegel ik zijn speldenprikjes, waarmee ik moedwillig verklap dat ik het net zo leuk vind om het laatste woord te hebben. De humorist zal dit op waarde schatten nog meer in zijn schik zijn nu hij zijn gelijke heeft gevonden. Vanaf nu zal ik elke keer enthousiast onthaald worden als ik bij zijn tafel kom en ontstaat wellicht de volgende woordenwisseling:
“Wilt u nog wat drinken?”
“Jaaaa, wat dacht je wat!”
“Dat komt goed uit, we hebben tientallen liters bier voor u!”
“haha, kom je zometeen meedrinken dan?”
Van een besloten vergadering naar een dorpsfeest in het klein: het kan gebeuren op een avond. Ik heb wel eens het gevoel dat ik met dit werk een aardig representatieve dwarsdoorsnede van de maatschappij te zien krijg. Je hoeft niet met iedereen door een deur te kunnen, maar gelukkig zijn er meer mensen die met plezier open deuren intrappen dan mensen die constant het slot op de deur hebben. Kin er mee deur!
Broos beton
Nauwelijks zie ik nog kleuren en vormen. De blik schiet op schier oneindig. Ik kijk door alles heen, en zie steeds sterker een groeiend beeld in mijn hoofd dat ontstaan is uit het plotselinge besef van hoe bekwaam mensen zijn in het vergeten van zichzelf. Het is 2018 en hele zeeën van Twintigste Eeuwers waaien weg uit de wereld. Niet dat ik dat nou persé wilde denken, alles waar ik voor leek te komen was een patatje. Maar nu kan ik even niet meer terug. Maanden later, nu, probeer ik te ordenen hoe ik me voel, structuur aan te brengen aan de vloeibare substantie van die dagdroom. Ik zink en zonk weg. Grappig, zelfs de popmuziek die zonet nog mijn tenen deed krommen hoor ik niet meer, ontdaan van de betekenis die ik haar had verleend, haar instructieve geblér gemengd in de geluidsruis van de duizenden auto’s in de verte en het gejoel van de kinderen die spelen op het pleintje naast de snackbar waar ik zit.
Ondragelijk hoe we ons vergeten. Ik verzet me tegen beter weten in want te dragen is het toch niet. Gedraag je nou even. Dat patatje is al lang op, misschien moet je een stukje gaan lopen. Het is mei en lente maakt veel wat lelijk is mooi, dragelijk. De gebouwen op het pleintje van de snackbar trekken zich niks aan van ideeën over schoonheid. Grijze rechthoekigheid, de in iets meer dan een halve eeuw nationaal uitgewaaierde architectonische castratie voor de verbeelding. “wat is dit godsgruwelijk lelijk” mompel ik, de jonge oude man die ik ben. Dat de tientallen kinderen zich er niks van lijken aan te trekken biedt milde troost. Maakt het minder ondragelijk.
Straks ben ik vijftig, kan ik dan relateren aan de nostalgie van de jonge volwassenen van dan? Waar bestaat hun nostalgie uit? Hopen zij de wereld nog te verbeteren of schikken zij zich, nog meer dan mijn generatie, aan de status quo van dat de wereld ‘nou eenmaal zo is’? Ik val weer terug in het gemijmer over het Grote Vergeten. Zijn dit haar optimale vormen? De wiskundig perfecte symmetrie van de straten en de levens die er rouleren, gefixeerd op het vinden van een vorm, het haalbare doel? Lekkere filosoof ben je, je snapt al niks meer van wat je denkt en lanceert tien stellingen zonder er ook maar éentje echt duidelijk uit te werken. Logisch dat je freestyle rapt: je verheft de knoop in al die losse eindjes tot kunstvorm.
Weet je wat mij nou mooi zou lijken? Dat je een boek schrijft. En niet weer met jezelf als hoofdpersoon, maar met een fictief karakter die allerlei dingen doet die je zelf niet durft. Heel hard zingen op straat. Allerlei drugs gebruiken om te kijken wat het doet. Gitaar leren spelen en van je fragiliteit een pose maken. Of een kinderboek schrijven! Wat? Durf ik geen kinderboek te schrijven? Nou, ik heb geen idee waar het over zou moeten gaan. Het zal vast iets pedagogisch verantwoords worden. Over dat je nooit moet stoppen met spelen. Over hoe broos het zelfvertrouwen van volwassenen is, ook al lijken ze vaak heel erg zeker van hun zaak. “Laat hun zakelijkheid je geen rad voor de ogen draaien!” Zoiets, een humanistisch manifest vermomd als een leuk verhaal.
Tien jaar geleden raadde iemand die ternauwernood een motorongelijk had overleefd me ‘De Celestijnse Belofte’ aan. Ik werkte met het samen op éen van mijn eerste avonden dat ik als afwasser werkte. De tent zat stampvol en ik kreeg een Ierse koffie met slagroom van hem op de piek van de drukte. Alcohol onder werktijd bleek helemaal geen slecht idee te zijn. Affijn, het was een hele aardige kerel die vertelde dat hij door vage entiteiten was bezicht toen hij halfdood in de berm lag en sindsdien op kosmische kussentjes door de Drentse bossen danste. Ik las het boek en zag een spiritueel manifest dat slecht vermomd was tot roman. De verhaallijn was een gekunsteld weefsel rond de te prijzen boodschap: onder al je denksel zit je ware kern, de zielessentie; je Goddelijke Potentieel zo je wil. Oftewel: verlichting begint bij jezelf! Nu ik er over nadenk: als je alles los laat hoef je het ook niet meer te dragen. Maar hoe laat je alles los als je alles wilt omhelzen?
Volgens mij ben ik vier straten verderop beland. Ik hoor geen kinderen meer, wel auto’s, die zijn hier overal. Het is stil in Nieuwbouwië om drie uur ‘s middags. Mijn ogen speuren over de gevels van de rijtjeshuizen, op zoek naar iets wat het karakter van de bewoners verraadt. Veel is het niet. Een bankje hier, een plantje daar. Ramen met witte gordijnen. De boeddhadichtheid valt me hier vies tegen, ik had toch meer verwacht van een middenklasse wijk net buiten Amsterdam. Het gebrek aan uitingen laat wel ruimte voor de eigen intrige. Wat voor mensen leven hier? Wat zijn hun verhalen? Al dit beton is gemaakt voor bezieling. Het Grote Herinneren zou zomaar eens het Grote Vergeten dragelijk kunnen maken.
De Verdere Avonturen van een Ober #1
Soms mag je jezelf eraan herinneren dat je goed bent. Dat je een goed hart hebt, goed wil doen, of simpelweg iets goed kán doen, al is het maar om je poten uit het drijfzand van je twijfels te trekken. Laatst twijfelde ik weer of ik (het) goed ging doen. Ober spelen, proefdag op een nieuwe plek, deze keer een veganistisch restaurant. Terug in de bekende maar altijd onwennige carousel van vertrouwde nieuwigheden. Ik frutsel onhandig met een piston van een koffiezetapparaat, krijg een rood hoofd, en mompel binnensmonds van ergernis. Zouden ze zo’n nerveuze hork aannemen? Ik neem aan van misschien. Er gingen toch ook dingen wél goed?
Een maand later. Ogenschijnlijk drijfzand is vaste grond geworden. Het is vrijdag en de tent zit bijna de hele middag vol. Routineus dwarrel ik langs de acht tafeltjes. Ik ben een routinier zowaar, het is heus. Ik ben in mijn element. Helemaal nu er veel aardige mensen zitten. Twee oudere heren vallen me op, ze hebben bijna identiek gekleurde truitjes aan. Ik zeg het ze pardoes: dat ze zo mooi bij elkaar kleuren. Geamuseerd onthullen ze dat het geen vooropgezet plan was. Een uur later zit op dezelfde plek weer een mooi synchroon gekleed tweetal, alsof het vooropgezet plan is. Het zijn twee oudere dames, een bruine en een witte, elk gekleed in bonte gewaden. Ze zien er heksig uit, maar dan van het goedwillende soort. De bezems hebben ze buiten mijn zicht geparkeerd. De bruine dame lijkt me van Indonesische afkomst en ruikt heel lekker. Niet dat ik dát haar zeg, maar wel dat ik ze een prachtig gekleed tweetal vind.
Groningen kent niet veel veganistische plekken en de mensen die komen zijn heel blij dat we bestaan. Er zitten opvallende types tussen. Een hogere ratio kieskeurige geesten lijkt het wel. Veel buitenlanders ook, soms lopen de Nederlandse, Engels en Duitse zinnen in een haastige polonaise door mijn hoofd. Bij twee meiden met wie ik Engels praat kom ik er na een half uur achter dat we ‘gewoon’ Nederlands zijn. Hilariteit volgt, gezamenlijke dwaasheid schept een band. Heel soms komen er knorrige zwijgers op bezoek. Hoe laat ik het beeld wat ze uitstralen geen bezit van me nemen? De nervositeit van een ander kan zo de jouwe worden. Bespiegelingen. Maar vandaag deert het me niet, ben ik helder, vandaag word ik er van alle kanten aan herinnerd dat ik goed ben.
Bel mij
0031 6 xxxxxxxx
E-mail mij
info@jelgerstaal.nl